info

Katlijk door de eeuwen heen - Het onderwijs

schoolfotokatlijk2Het volgen van onderwijs is vandaag de dag niet meer uit onze samenleving weg te denken. Welke ouders hechten momenteel geen grote waarde aan het onderwijs dat hun kind gaat volgen? Regelmatig wordt er gesproken over de kwaliteit van het onderwijs. Dit gebeurt op allerlei niveaus, van rijksoverheid tot ouders. De vraag is of dit alles altijd al zo is geweest. In dit hoofdstuk gaan we in op het onderwijs zoals dat in Katlijk zich heeft ontwikkeld.

Het ontstaan van onderwijs

De eerste vorm van onderwijs die, we in Katlijk tegenkomen, is de zogenaamde winterschool. Wanneer die winterschool is ontstaan is niet te achterhalen, maar wel is bekend, dat er in 1795 in Katlijk een zekere Anne Pieters winterschoolhouder was.
De naam winterschool is ontstaan, omdat er uitsluitend gedurende het winterhalfjaar onderwijs werd gegeven. Dit kwam, omdat de kinderen in de zomer- en herfstperiode hun ouders op het land moesten helpen bij de landbouwwerkzaamheden. 
Het schooltje heeft ten zuidwesten van de plek gestaan waar nu het landbouwmechanisatiebedrijf van Frans Piek is gevestigd. In 1836 werd het schooltje omgebouwd tot woonhuis. Jan Feikes Talsma en Hessel Bloemhof zijn onder anderen de bewoners geweest.
In 1910 werd het huis afgebroken.
Overigens moeten wij ons van het gebouw, waarin de winterschool gehuisvest was, niet al te veel voorstellen. Het gebouw bestond uit één ruimte, waarin alle kinderen zaten en had veel weg van een schuur. Midden in de ruimte stond een kachel die met turf werd gestookt en omdat de schoorsteentrek niet al te best was hing er in de lesruimte een voortdurende geur van smeulende turf en was de rook soms te snijden. De winterschool in Katlijk was waarschijnlijk in steen opgetrokken.

Het beroep van winterschoolhouder is lange tijd een bijbaantje geweest. Tot 1795 werden de schoolmeesters betaald door de kerk. De kerk zorgde er ook voor dat er nog wat extra inkomsten voor de schoolmeester waren. Zo was hij ook nog koster, klokluider, grafdelver, voorzanger en maakte hij sterfgevallen bekend. Voor dit laatste ging hij als aanspreker, in het Fries 'leedomsizzer', bij de huizen langs om mede te delen dat er iemand overleden was en ontving hij daarvoor van de mensen een kleinigheid.
Het kon echter ook voorkomen dat een schoenmaker, winkelier of kastelein naast het eigenlijke beroep dorpsschoolmeester kon worden. Dat kon ook heel gemakkelijk, want er werd geen proeve van bekwaamheid gevraagd.

De belangrijkste vaardigheid, waar een schoolmeester over moest beschikken, was het handhaven van orde en tucht. Daar beschikten deze 'schoolmeesters' dan meestal ook wel over. Vaardigheden om kinderen lezen, schrijven en rekenen te leren, daar schortte het nog wel eens aan. Er waren schoolmeesters die zelf maar amper konden lezen, schrijven of rekenen.
In de zomerperiode, als de school gesloten was, verdiende de schoolmeester zijn geld als dagloner. De meester beschikte vaak ook over een stuk land dat bij de school hoorde, het 'skoallelân', waarop hij wat vee hield, zoals een koe, een paar schapen of enkele varkens.
Ook de verkoop van schoolbenodigdheden, zoals pennen en boekjes, leverde de schoolmeester enige inkomsten op.
Na 1795 werden de schoolmeesters betaald door het grietenijbestuur. De bijbaantjes bleven in de meeste gevallen gewoon bestaan.

Bij de eerste onderwijswet van Van der Palm uit 1801 werd bepaald dat voor het geven van onderwijs een 'algemene acte van toelating' was vereist. Deze wet werd echter voor de zittende schoolmeesters erg soepel toegepast, met als gevolg dat er nauwelijks iets veranderde.

In 1806 kwam er echter een nieuwe wet. In deze wet werd aangegeven dat een schoolmeester vier akten , dan wel rangen, kon behalen. Bij elke rang werd aangegeven aan welke eisen zou moeten worden voldaan om voor die rang in aanmerking te komen.
De laagste rang was de vierde rang. Om voor de vierde rang in aanmerking te komen moest men minstens 16 jaar oud zijn en minimaal kunnen lezen en schrijven. Ook werd er enige kennis van het rekenen verlangd.
Voor de derde rang had men naast de eisen die voor de vierde rang golden ook enige kennis van de 'nederduitschen taal' nodig en werd de kennis vereist in het omgaan met de breuken. Bovendien moest men voor deze rang de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.
Om voor de tweede rang in aanmerking te komen moest men minimaal 22 jaar oud zijn en kennis hebben van aardrijkskunde en geschiedenis.
Voor de eerste rang had men bovendien nog de vereiste kennis nodig van wiskunde en natuurkunde en moest men minstens 25 jaar oud zijn.
Veel schoolmeesters kwamen aan de eerste rang niet toe, omdat die te hoog gegrepen was. Schoolmeesters van de eerste rang kwamen uitsluitend voor in de grotere plaatsen en steden.
Scholen van de eerste rang waren dan ook te vinden in onder anderen Heerenveen, Wolvega en Gorredijk. Scholen van de tweede rang waren te vinden in bijvoorbeeld Oudeschoot, Nieuwehorne en Boven- en Benedenknijpe.

Schooltjes van de derde en vierde rang waren onder anderen die van Katlijk en Mildam. Dit laatste geeft ook een indicatie van de waarschijnlijke kwaliteit van het onderwijs in Katlijk.
Tot 1857 waren er geen regels betreffende het aantal leerlingen per onderwijzer. Kwam men echter boven de zeventig leerlingen dan gaf de wet aan dat men 'er op bedacht moest zijn een ondermeester of tweede meester te nemen'. Dit gebeurde echter in de meeste gevallen niet, omdat de grietenijbesturen niet zo scheutig waren met geld. Wat er in die gevallen van het onderwijs terechtkwam laat zich uiteraard raden.

De eerste meesters en het lesgeven

In Katlijk werkte in 1795 aan de winterschool Anne Pieters. Voor zijn onderwijstaak ontving Anne op jaarbasis 36 Carolus guldens. In 1809 was E. Jans winterschoolhouder. Later noemde hij zich E.J. Patrijs. De naamsverandering is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat Napoleon in 1811 iedereen verplichte een achternaam aan te nemen.
In 1817 was Johannes Bijker meester in Katlijk. Hij was onderwijzer van de vierde rang. Hij is maar een korte periode onderwijzer aan de school in Katlijk geweest, want in 1817 is ook nog Olke Andries Jongsma onderwijzer geweest.
De winterschoolhouders, die later in Katlijk hun werkzaamheden verrichtten, verdienden vijftig gulden per jaar. Daarbij kwam dan nog vijftien centen die als schoolgeld per leerling betaald moesten worden. Vóór 1836 zijn er nog twee schoolmeesters geweest waarvan de namen bekend zijn. Het waren H. Johannis en L. Geerts. Zij waren beiden onderwijzer van de vierde rang.
De laatste winterschoolhouder in Katlijk was ene T.T. de Vries. In 1836 werd de winterschool in Katlijk opgeheven. De Katlijker jeugd moest toen naar Mildam om onderwijs te kunnen volgen.
Ook in Mildam werd in 1836 de winterschool opgeheven. 

Er kwam een nieuwe school in Mildam, waarin het gehele jaar door dagonderwijs werd gegeven.
Van het aantal leerlingen dat in de Katlijker winterschool het onderwijs volgde is niet zoveel bekend. Wel is bekend dat in 1826 totaal 42 kinderen de school bezochten, namelijk 21 jongens en 21 meisjes. Gezien het inwoneraantal van Katlijk was dat een hoog aantal. Katlijk had in 1814 163 inwoners, een aantal dat in 1845 was gegroeid tot 241 inwoners. Op dit aantal inwoners was een school met 42 leerlingen een hoog aantal. Uiteraard mogen we hierbij niet vergeten dat de gezinnen in die tijd nogal kinderrijk waren.

Zoals we eerder schreven bestond de school uit één ruimte, waar alle kinderen, die de school bezochten, het onderwijs volgden. Het was de bedoeling, dat de leerlingen individueel onderwijs kregen. Het onderwijs bestond onder anderen uit lesjes die de kinderen uit het hoofd moesten leren.
Vaak snapten de kinderen helemaal niet wat ze opdreunden, maar de meester was tevreden als een leerling het opgegeven lesje vlot kon opzeggen. Het is nog maar de vraag of meester zelf de inhoud van het op te zeggen lesje wel begreep.
Oudere kinderen werden vaak gebruikt als het hulpje van de meester. Dit gebeurde zeker als meester de school uit moest om andere werkzaamheden uit te voeren, zoals bijvoorbeeld het graven van een graf, het luiden van de klok of iets dergelijks.
Het was in de school vaak een hels kabaal van leerlingen die luidkeels hun lesjes steeds maar weer opzeiden. Hoe luider ze het deden hoe beter ze hun best deden was het oordeel van de meester. Stilte was dan ook uit den boze.

In 1801 werden de leerlingen in drie groepen verdeeld. Het was de bedoeling dat er min of meer per groep klassikaal onderwijs werd gegeven. Daarbij werden twee groepen aan het werk gezet, terwijl aan de derde groep klassikaal onderwijs werd gegeven. Overigens kwam van dit systeem in de eerste jaren nog niet zoveel terecht, omdat het tegen de vertrouwde werkwijze van de meester inging. De plaats van de meester was achter de lessenaar in het lokaal. Daar kwam hij ook niet vandaan.
De kinderen kwamen om de beurt bij de meester om de geleerde lesjes op te zeggen. Omdat meer kinderen hetzelfde lesje moesten opzeggen stond er vaak een groepje om de lessenaar van de meester heen. Ondertussen was de meester druk bezig om pennen te snijden uit ganzenveren. Men mag aannemen dat de controle op het geleerde niet al te groot was. Meester had ook meer belang bij het snijden van pennen, want die werden aan de leerlingen verkocht en leverden dus verdiensten op. 

Belangrijke attributen om de orde en tucht in de school te handhaven bestonden uit de 'roede' en de 'plak'. 
De roede was een buigzame tak, waar ondeugende leerlingen mee geslagen werden. De plak was een stok, met aan het eind een ronde houten schijf. Hiermee werd het niet oppassende slachtoffer in de handpalm geslagen. 
Er hoefde niet zoveel te gebeuren of er werd naar deze ordehulpmiddelen gegrepen. De meester sloeg ook regelmatig met de roede op de lessenaar. Dit deed hij wanneer het in de school te stil werd, waaruit bleek dat de kinderen niet bezig waren met het herhaald opzeggen van hun lesjes. Een paar luide klappen met de roede op de lessenaar bracht de kinderen weer tot de orde en dus tot 'leven'.

Veel vakken werden er op de winterscholen niet gegeven.
Het onderwijs beperkte zich tot lezen en schrijven. Alleen heel goede leerlingen kregen nog wel eens wat onderwijs in het rekenen. Dit rekenonderwijs stelde echter niet zoveel voor. Dit was ook niet zo'n wonder, want de meester snapte er zelf ook niet zoveel van.
Het onderwijs had een algemeen christelijk karakter en daarom werd er ook gebeden en werden er psalmen gezongen.
Na 1806 werd het ook verplicht om taalonderwijs te geven. Of hier veel van terechtkwam is de vraag, want de onderwijzers van de derde en vierde rang hadden hier niet veel kaas van gegeten.

De Dorpsschool van Mildam en Katlijk

Op 9 mei 1836 ging de nieuwe school, die de naam meekreeg 'Dorpsschool van Mildam en Katlijk', van start. Hoewel het in die jaren nog niet zo genoemd werd wordt het jaar 1836 gezien als de start van het openbaar onderwijs in de dorpen Mildam en Katlijk.
Uiteraard moest er eerst een school gebouwd worden. Het grietenijbestuur kocht daarvoor een stuk grond waarop de huidige openbare school in Mildam nog altijd staat. Op het stuk grond stond een oud huisje, dat voor de bouw van de school in 1836 eerst afgebroken moest worden. Dit huisje met erf werd aangekocht voor een bedrag van f 405,-. De school met de meesterswoning werd gebouwd voor een bedrag van f 3.197,-. Dit gebouw heeft dienst gedaan tot 1963 en daarna nog 18 jaar als gymnastieklokaal. Hieruit blijkt dat de investering in 1836 een hele goede is geweest. Hierbij dient in ogenschouw genomen te worden dat er in de loop van de tijd een aantal verbouwingen heeft plaatsgevonden.

De school in 1836 was verdeeld in drie klassen. Alle drie klassen zaten in één ruimte, waar les werd gegeven door één onderwijzer. Die ene ruimte, waar de school uit bestond, droeg wel een heel sober karakter. De vloer van de school bestond uit een bestrating en de ruimte was in de winter moeilijk te verwarmen. Daarom hielden de kinderen in school hun klompen en jassen aan.
De school was een dagschool, waar het gehele jaar onderwijs werd gegeven. Toch kwamen er in de winterperiode meer kinderen naar school dan in de zomer. Net zoals dat in de periode van de winterscholen het geval was, moesten kinderen in de zomer meehelpen op het land. In de eerste jaren van de nieuwe school werd deze in de zomerperiode bezocht door ongeveer 50 kinderen. In de winterperiode bedroeg dit aantal ongeveer 80 leerlingen, die onderwezen werden door één onderwijzer, daarbij bijgestaan door een kwekeling.

De school in Mildam werd ook bezocht door de inspecteur voor het onderwijs. De hoofdinspecteur voor het lager, middelbaar en het latijns Onderwijs, de heer H. Wijnberg, schreef in zijn rapport uit 1837 over de school in Mildam:
 
Te Mildam is kortgeleden voor het eerst eene school opgerigt.
Het schoolgebouw is zeer netjes.
Zoo zijn ook de schoolmeubelen. De onderwijzer, W.A. Siezinga, is kundig, ijverig, doch daar zijn onderwijs nog niet lang aan den gang was, kan ik de deugdelijkheid niet beoordelen uit de vruchten.

De eerste onderwijzer had het al wel beter dan zijn voorgangers van de winterscholen. Hij ontving een jaarlijks traktement van f 200,- en had vrij wonen. Bovendien ontving hij het schoolgeld van de kinderen. Voor de leerlingen van de eerste klas moest een schoolgeld van 25 cent per kwartaal betaald worden. Voor de kinderen van de beide hoogste klassen bedroeg het schoolgeld 30 cent per kwartaal. Gemiddeld leverde dit de onderwijzer jaarlijks ongeveer 70 gulden op.

De eerste onderwijzer aan de school was Wietse Andries Siezinga. Deze meester bleef tien jaar aan de school verbonden, waarna hij vertrok naar de Armenschool in Heerenveen. Na meester Siezinga kwam er een hele reeks opvolgers, die langere of kortere tijd bleven. De onderwijzers werden benoemd door het grietenijbestuur. De ouders hadden daarbij geen enkele zeggenschap, iets wat heden ten dage ondenkbaar zou zijn.
Overigens kan het grietenijbestuur niet ontzegd worden dat zij bij de benoeming serieus te werk ging. Uit de sollicitanten werd op basis van hun sollicitatiebrieven een selectie van mogelijke kandidaten gemaakt. Deze kandidaten werden vervolgens op het grietenijhuis in Heerenveen opgeroepen voor een vergelijkend examen. Op basis van de resultaten van dit vergelijkend examen werd de beste kandidaat benoemd. De onderdelen waar het vergelijkend examen uit bestond waren: lezen, schrijven, rekenkunde, spel- en taalkunde, stijl, geschiedenis, aardrijkskunde, zingen en onderwijskunde.

groepmildam
  Schoolfoto van de openbare lagere school in Mildam
Een onderwijzer die langere tijd de school in Mildam diende was meester Jan Kramer. Hij maakte ook de verbouw van de school mee. Nadat al eerder een houten wand in de school was geplaatst, waardoor twee ruimten ontstonden, werd de school in 1886 verbouwd en uitgebreid. Na de verbouw had de school drie lokalen en was de stenen vloer vervangen door één van hout. De verbouw en uitbreiding van de school kostte aanzienlijk meer dan de oorspronkelijke bouw in 1836. De kosten van verbouw en uitbreiding bedroegen f 6.000,-.

Omdat de school er nu zo mooi uitzag wilde meester Kramer niet meer dat de kinderen op klompen in school kwamen. Dit verbod viel bij een deel der ouders niet in goede aarde en men kwam in opstand. Er werden zelfs vergaderingen aan besteed. Het gemeentebestuur, dat inmiddels de plaats had ingenomen van het grietenijbestuur, werd er bij betrokken en sprak een Salomonsoordeel uit. De kinderen mochten in school de klompen aanhouden, maar bij het in- en uitgaan van de school moesten de klompen in de hand gehouden worden. Dit vonden de kinderen zo lastig dat zij de klompen maar in het portaal van de school lieten staan.

woudstra
  Meester Jan Woudtra, van 1933 tot 1966
  hoofd openbare lagere school in Mildam
Meester Kramer bemoeide zich niet alleen met de school, maar ook met het dorp. Het was voor hem een grote teleurstelling dat de gereformeerden probeerden in Katlijk een bijzondere school te stichten. Een poging die aan het eind van de 19e eeuw mislukte. Een latere poging lukte echter wel.
In 1915 ging in Katlijk een bijzondere school van start. Het leerlingenaantal van de openbare school dat op 1 januari 1915 nog 124 bedroeg, was op 1 januari 1916 gedaald tot 71.
Het was voor meester Kramer een hard gelag dat het uitgerekend oud-leerlingen waren die zich hadden ingezet voor de stichting van de school in Katlijk.

Na meester Kramer werden achtereenvolgens meester Jacob de Vries, van 1915 tot 1933 en meester Jan Woudstra, van 1933 tot 1966, hoofd van de school.

Gedurende de periode dat meester Woudstra het hoofd van de school was, werd de oude school vervangen door een tweeklassig, semi-permanent gebouw, dat in 1969 met een lokaal werd uitgebreid. Dit semi-permanente gebouw heeft de gemoederen nogal bezig gehouden. Men was van mening dat een permanente huisvesting de enige oplossing was voor de openbare school in Mildam. Toch heeft het nog ruim tien jaar geduurd voordat die wens in vervulling ging. In 1980 kon het ruim 1,2 miljoen gulden kostende nieuwe schoolgebouw in gebruik worden genomen. Een jaar later kon zelfs een nieuw gymnastieklokaal, dat naast de school werd gebouwd, in gebruik worden genomen.

schoolmildam
  De openbare school in Mildam
In 1966 kwam er een nieuw schoolhoofd aan het bewind, Ger Bos. Hij bleef dit tot 1999. Begon hij als schoolhoofd, hij eindigde als directeur. Bij de omzetting van de lagere school in basisschool in 1985 werd de functie van hoofd der school veranderd in die van directeur. Meester Bos heeft in zijn periode veel gedaan aan de vernieuwing van het onderwijs.

In 1999, het jaar dat Ger Bos afscheid nam, heeft zich nog een belangrijke wijziging voorgedaan. Een wijziging die niet allleen geldt voor de openbare school in Mildam, maar voor het gehele openbaar onderwijs in de gemeente Heerenveen. In dat jaar trad namelijk de bestuurscommissie aan, die de bestuurstaken overnam van het gemeentebestuur. In de bestuurscommissie hebben vertegenwoordigers van ouders van leerlingen en voorstanders van het openbaar onderwijs zitting. De eerste voorzitter van deze bestuurscommissie is Lourens van der Ley uit Katlijk. Hij is de stichter en eerste directeur geweest van het 'Gemeenschappelijk Centrum voor Onderwijsbegeleiding' in Friesland.

Nadat meester Bos in 1999 de school verliet kwam meester Blauw. Deze meester heeft het in Mildam niet lang vol gehouden. Nog hetzelfde jaar vertrok hij en werd opgevolgd door de eerste vrouwelijke schoolleider die Mildam kende. In 2000 werd Hiltsje Lefferink de eerste vrouwelijke directeur.

Hiermee eindigt de geschiedschrijving van het openbaar onderwijs in Mildam. De naam Katlijk is uit de naam verdwenen, maar nog steeds zijn er ouders uit Katlijk, die hun kinderen naar de school in Mildam sturen. Ook zijn er ouders uit Katlijk die zitting hebben in ouderraad en medezeggenschapsraad. Op deze wijze wordt de betrokkenheid getoond die men heeft bij het onderwijs aan hun kinderen.

Het christelijk onderwijs in Katlijk

De eerste pogingen, die moesten leiden tot de stichting van een 'School met de Bijbel', vonden plaats in 1890. Er kwamen steeds meer ouders, die van mening waren, dat hun kinderen naar een school op christelijke grondslag gestuurd moesten worden. Met name de gereformeerden stimuleerden deze gedachte. Daarbij beriep men zich op het doopformulier. Bij de doop van hun kinderen moesten ouders beloven dat het kind 'als het tot zijn verstand zal zijn gekomen, waarvan gij vader zijt, in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen en te doen onderwijzen'. Hierbij moet opgemerkt worden dat de moeder bij deze belofte getuige was. Het is een voorbeeld van de positie van de vrouw in de eindjaren van negentiende, begin twintigste eeuw.

Overigens ging het zo vlot nog niet met de stichting van deze nieuwe school. Het was aanvankelijk de bedoeling dat kinderen uit zowel Oudeschoot, Mildam en Katlijk naar deze school zouden gaan. De school zou daarbij in Mildam moeten komen te staan. Eigenlijk was dit niet zo onlogisch, want de school zou daarbij midden in het gebied komen te staan waar de kinderen vandaan moesten komen. Ondanks het feit dat de Mildammer Wiebe Bultsma gratis een stuk land voor de te bouwen school beschikbaar stelde, kwam de school er niet. De reden hiervoor was dat er, met name vanuit Oudeschoot, weinig echte medewerking bestond om de school van de grond te krijgen. Er werd vanuit dit dorp nauwelijks een financiële bijdrage geleverd en ook zouden er bijna geen kinderen vanuit dit dorp naar de nieuw te stichten school gaan. Dit was ook niet zo verwonderlijk, omdat de kinderen al een christelijke school bezochten in Heerenveen, waardoor de behoefte om mee te werken aan de stichting van een nieuwe school in Mildam niet groot was. De Katlijkers haakten vervolgens ook af, omdat zij het maar niks vonden dat hun kinderen in Mildam naar school moesten gaan. Bovendien was de openbare school daar ook al.
Dit alles leverde de nodige problemen op voor de vereniging, die zo enthousiast begonnen was. Dat het beoogde doel niet werd bereikt was met name een grote teleurstelling voor Wiebe Bultsma. Hij trok zich bij latere pogingen om alsnog tot de stichting van een 'School met de Bijbel' te komen dan ook teleurgesteld terug.

Nadat de eerste poging gestrand was nam Wietze Andries Nijenhuis, die veehouder was in Katlijk, opnieuw het initiatief. Hij riep op vrijdag 10 juli 1914, 's avonds om 7 uur, de voorstanders van een 'School met de Bijbel' uit Katlijk en Mildam op voor een vergadering in de consistorie van de gereformeerde kerk in Mildam.

En daarna ging het snel. Er werd een ledenwerfactie gehouden, waarbij ook de meeste Mildammers lid werden.
Op de vergadering van 25 juli 1914 werd er al een bestuur samengesteld. Tijdens de daaropvolgende bestuursvergadering van 29 juli 1914 werden de bestuursfuncties verdeeld. Voorzitter werd Wietze Nijenhuis, secretaris Lammert Zwanenburg, penningmeester Sjoerd Mienstra, algemeen adjunct Wietze Wiebenga, met daarnaast de bestuursleden Yntze Hofman, H.A. Hoekstra en Jan Kuiper.
  De vroegere schoolwoning van de School met de Bijbel
  in Katlijk in 1944

Het bestuur ging op zoek naar een locatie waar de school gebouwd kon worden. Bij voorkeur een locatie, die tussen Katlijk en Mildam in zou liggen. Men vond uiteindelijk een bouwterrein op de plaats waar de school nu nog staat, aan de Bisschoplaan. De eigenaar van de grond, G. Bosma, verkocht het stuk grond, groot 122 roede (1952 vierkante meter) voor een bedrag van f 488,-.
Op de ledenvergadering werd besloten een school met onderwijzerswoning te bouwen. Er vond een aanbesteding plaats en daarbij bleek dat de Katlijker timmerman W. Dam de laagste inschrijver was voor f 6.888,-. Hem werd het werk dan ook gegund. Daarbij werd afgesproken dat leden van de schoolvereniging het grondwerk zouden uitvoeren. Leden, die in het bezit waren van vier paarden of meer, zouden kosteloos de bouwmaterialen naar het bouwterrein brengen. Uit dit alles blijkt dat de betrokkenheid bij de bouw van de school heel groot was.

Er moest echter nog een hobbel genomen worden en niet de minst belangrijke, namelijk die van het geld. Er werd onder de leden en de voorstanders van christelijk onderwijs in Nieuwehorne, Oudehorne, Mildam en Katlijk een inzamelingsactie gehouden.
Opnieuw bleek de offerbereidheid groot! Een bedrag van f 5.517,- werd ingezameld. Een, voor die tijd bijzonder hoog bedrag. Omdat dit bedrag nog niet toereikend was voor de bouw van een school, onderwijzerswoning en de inrichting van de school, moest er nog geld geleend worden. Bij de Groninger Hypotheekbank werd een lening aangegaan voor in totaal f 3000,00 tegen een rente van 5,5% en een jaarlijkse aflossing van 2%. Daarnaast stelde Wietze Nijenhuis nog f 1.500,- beschikbaar tegen 3% rente per jaar.
Door dit alles kon de bouw van start gaan. Op 1 april 1915 was het zover dat de school geopend kon worden. Er was een geweldige prestatie geleverd. Binnen een jaar van niets tot iets.

Het eerste schoolhoofd was D. Runia, afkomstig uit Berlikum. Hij verrichtte zijn werkzaamheden tegen een jaarsalaris van f 900,-. Naast het schoolhoofd kwam er nog een onderwijzer, meester Brombacher. Hij ontving een jaarsalaris van f 500,-. Van deze jaarsalarissen moesten de leerkrachten zelf hun pensioenbijdrage betalen.
Ook moest er een handwerkonderwijzeres komen. Er meldde zich voor deze vacature maar één sollicitant, mejuffrouw A. Jongsma uit Katlijk. Ze wilde een jaarsalaris van f 75,- ontvangen. Dit vond het bestuur echter te veel. Een bedrag van f 65,- oordeelde het bestuur als voldoende. Juffrouw Jongsma ging met dit bedrag akkoord, onder voorwaarde dat ze geen les hoefde te geven aan de jongste kinderen. Het bestuur was van mening dat dit inderdaad niet nodig was en aldus werd er besloten. Ook kwam er een schoolschoonmaakster. Voor een bedrag van f 45,- op jaarbasis werd mevrouw A. Brandsma aangenomen.
Om de kosten van de opening van de school te kunnen betalen werd er een collecte gehouden. Maar ondanks dat ontstond er een tekort van f 15,75. Voorzitter Wietze Nijenhuis wilde niet dat dit tekort geboekt werd. Hij wilde de helft betalen, onder voorwaarde dat de andere bestuursleden de andere helft betaalden. En aldus gebeurde het.

Bij de opening van de school deed zich nog een prettig verschijnsel voor. De inspecteur van de Groninger Hypotheekbank kwam een kijkje nemen en zegde toe een eerste hypotheek te willen verlenen van f 4.000,-. Hierdoor kon de lening van Wietze Nijenhuis vervallen. Wel deed Nijenhuis nog een schenking van f 500,-.

Op 1 april 1915 ging dus het christelijk onderwijs in Katlijk van start. Meester Runia was van mening dat er tussen school, bestuur en ouders een nauwe band moest zijn. In verband hiermee werd er besloten dat elke maand een bestuurslid en ouder of lid van de schoolvereniging lessen zouden bijwonen, om op deze wijze een indruk van het onderwijs te krijgen.
Ook kwam er een commissie van toezicht op het handwerkonderwijs.
Omdat de rijkssubsidie niet voldoende was om het onderwijs te bekostigen, moesten de ouders schoolgeld betalen. Bedroeg dit schoolgeld aanvankelijk 15 cent per week, later werd dit verhoogd tot 25 cent en zelfs tot 35 cent per week.
Niet iedereen kon schoolgeld betalen. Voor degenen die het schoolgeld niet konden betalen, werd een beroep gedaan op het suppletiefonds. Zij hoefden dan geen schoolgeld te betalen. Voor het suppletiefonds vond jaarlijks een geldinzameling plaats. Ook werden er voor dit doel bij de boeren gratis schapen en lammeren geweid en daarna verkocht.
  Meester Houkes met zijn klas
De eerste leerkracht die de school verliet was handwerkonderwijzeres juffrouw Jongsma. Kort daarna vertrok ook meester Brombacher. Hij stond als streng bekend en ging bij zijn straffen soms te ver. Geen wonder dat sommige, wat ondeugende, kinderen dit vertrek niet zo erg vonden.
Meester Runia zette zich ondertussen geheel in voor school en dorpsgemeenschap. Naast het dagelijkse onderwijs gaf hij ook avondonderwijs, later herhalingsonderwijs genoemd. Ook was hij dirigent van de christelijke zangvereniging 'Halleluja'.


Ondertussen groeide het aantal leerlingen gestaag. In 1918 bedroeg het leerlingental 84 en binnen enkele jaren had men de 100 al bereikt. Het probleem daarbij was dat de school te klein werd. Er werd dan ook besloten de school met een lokaal uit te breiden. Deze uitbreiding kostte een krappe f 7000,-, een bedrag waarvoor in 1914-1915 school en onderwijzerswoning gebouwd konden worden.
In 1923 had de school te maken met een geduchte aderlating. Er gingen toen 20 leerlingen naar de nieuw gestichte christelijke school in Oudehorne. Later, in 1977, herhaalde zich dat nog eens toen er in Heerenveen een vrijgemaakt gereformeerde school werd gesticht, waar ook ouders uit Katlijk en Mildam gebruik van gingen maken.

Na meester Runia heeft nog een aantal schoolhoofden hun krachten aan de school in Katlijk gegeven. We noemen onder anderen meester J.J. Stulp en meester J.H. Houkes. Meester Stulp overleed, vlak na de bevrijding in 1945, op 42-jarige leeftijd en ligt begraven op het kerkhof in Katlijk. Meester Houkes was schoolhoofd van 1945 tot 1953.
  Een oude schoolfoto van de School met de Bijbel in Katlijk
 Zoals zoveel voorgangers voor hem zette hij zich volledig voor de school in. Daarnaast was dit schoolhoofd ook sterk betrokken bij het dorpsgebeuren. Zo was hij niet alleen dirigent van de zangvereniging, maar nam hij in 1946 het initiatief tot de oprichting van een korfbalclub in Katlijk. Deze korfbalclub, 'De Driehoek', bestaat nog steeds en is een bloeiende vereniging.

Een schoolhoofd, die de school erg lang heeft gediend, is meester Jelke Visser. Van 1961 tot 1995 was hij eerst het schoolhoofd en vanaf 1985, bij de komst van de basisschool, directeur.
Meester Visser heeft ook de bouw van een nieuwe school meegemaakt, een school die 1962 gereed kwam. In 1972 volgde een uitbreiding van het schoolgebouw met een extra lokaal 
Ook was meester Visser de eerste bewoner, in 1969, van de nieuwe onderwijzerswoning, die naast de school gebouwd werd. Overigens is de bouw van de nieuwe school niet zo maar tot stand gekomen. Reeds in 1955 werden de eerste besprekingen gevoerd. Veel contacten met de onderwijsinspectie, het gemeentebestuur en de rijksoverheid waren er voor nodig om de vereiste bouwvergunning te verkrijgen. Met veel geduld lukte het dan toch.


schoolkatlijk
  De huidige W.A. Nijenhuisschool,
  school voor christelijk basisonderwijs in katlijk
Hoewel er regelmatig bestuurswisselingen plaatsvonden, viel er in 1947 een wel bijzondere bestuurswisseling plaats. De initiatiefnemer van het eerste uur, Wietze Nijenhuis, verliet, na 33 jaar voorzitter te zijn geweest, het schoolbestuur. Tijdens de ledenvergadering werd hij tot erevoorzitter benoemd. Ondanks het feit dat hij en zijn vrouw geen kinderen hadden, heeft Nijenhuis veel voor de school betekend. Later zou de school naar deze pionier voor het christelijk onderwijs in Katlijk genoemd worden, de W.A. Nijenhuisschool.

Tot slot nog enkele zaken. In 1986 doet de eerste vrouwelijke voorzitter haar intrede, mevrouw C. de Boer-van der Velde. Blijkbaar hebben de dames de smaak te pakken gekregen, want in 1989 werd de tweede vrouwelijke voorzitter gekozen, mevrouw H. Oenema-van den Berg. En dan te weten dat tot 1970 vrouwen geen lid konden worden van de schoolvereniging. In de notulen lezen we:


Een vrouw kan lid worden van de schoolvereniging, als zij zelf daartoe geneigd is. Zij betaalt alleen het ledengeld als zij ongehuwd of weduwe is, of als zij alleen in het huwelijk staat. (Bedoeld wordt een gemengd huwelijk) Anders betaalt zij geen contributie.

In 2001 stonden er belangrijke zaken op de rol. Er werd gewerkt aan een bestuurlijke fusie met de andere christelijke basisscholen om in een tijd van schaalvergroting het hoofd boven water te kunnen houden. En omdat er sprake was van een groeiend aantal leerlingen, kwamen er plannen voor de uitbreiding van het schoolgebouw.
Voor schoolbestuur en directeur Dick Feenstra, in 1995 opvolger van meester Visser, voldoende uitdagingen om aan de slag te gaan met een toekomstige uitbreiding van de school. Uiteraard had dit alles nogal wat voeten in de aarde. Maar uiteindelijk konden de plannen gerealiseerd worden. Na de herfstvakantie van 2001 werden de nieuwe ruimten in gebruik genomen. In het voorjaar van 2002 werd er ter afronding nog een aantal nieuwe speeltoestellen op het schoolplein geplaatst. Al met al beschikt de school in Katlijk over een mooie accommodatie, waar het mogelijk is om onder uitstekende condities onderwijs te geven.

Het kleuteronderwijs

Een kleuterschool is er in Katlijk nooit geweest. Niet alleen was het aantal kleuters te klein om een kleuterschool te stichten, ook de tegenstelling tussen het christelijk en het openbaar onderwijs was daarvoor te groot.
Wat voor Katlijk gold, gold ook voor Mildam. In 1965 werd er vanuit Mildam een poging gedaan om te komen tot de oprichting van een kleuterschool. Daarbij werd er samenwerking gezocht met de christelijke lagere school in Katlijk. Wat in eerdere jaren onhaalbaar bleek, lukte wel in 1967. In een gezamenlijke vergadering bleek dat er zowel van openbare als van christelijke kant de bereidheid was om te komen tot de stichting van, zoals men dat noemde, een compromis-kleuterschool. Eén en ander leidde er toe dat in datzelfde jaar de stichting Kleuterschool Mildam en Omstreken werd opgericht. Voorzitter van de stichting was de Katlijker Thijs Huisman.

Hoewel er nu een stichting was, betekende dit nog niet dat er ook al een schoolgebouw voorhanden was. De gemeente Heerenveen werd verzocht om medewerking te verlenen. Een medewerking die de gemeente niet kon weigeren, omdat men over het wettelijk voorgeschreven aantal kinderen beschikte dat de kleuterschool zou gaan bezoeken.
Op 18 maart 1968 gaf de gemeente haar financiële medewerking. Ook de dorpen Katlijk en Mildam deden letterlijk een duit in het zakje door ruim tienduizend gulden bij elkaar te brengen. Dit betekende dat men al spoedig met de bouw van een school kon beginnen.
Op 28 augustus 1969 werd de school door wethouder Hofstra van de gemeente Heerenveen geopend. De school kreeg de naam 'De Krielhutte' en stond in Mildam. De eerste hoofdleidster was juffrouw Hielkema.

De belangstelling voor de school was zo groot dat er een wachtlijst aangelegd moest worden. Twee jaar na de opening van de school kon er in 1971 een tweede lokaal worden bijgebouwd.
Ondanks het feit dat de school bloeide bleef deze niet lang bestaan. In 1984 werd de school al weer opgeheven. Dit was het gevolg van de komst van de basisschool. De lagere- en kleuterscholen werden omgevormd tot basisscholen, die bedoeld waren voor kinderen van 4 tot en met 12 jaar. In augustus 1984 werden de christelijke school in Katlijk en de openbare school van Mildam dus basisscholen. Dit hield in dat beide scholen een kleuterafdeling kregen.

Verdeeldheid en samenwerking

Toen in 1915 in Katlijk een christelijke school werd gesticht was niet iedereen daar even gelukkig mee. Dit gold met name voor de voorstanders van het openbaar onderwijs. Het leerlingenaantal op de openbare school daalde niet alleen drastisch, men had ook het gevoel dat er een aanval werd gedaan op de inhoud van het onderwijs.
Overigens moet de komst van de christelijke school ook gezien worden in het beeld van die tijd. Zei Groen van Prinsterer in die tijd niet dat de kracht van de christelijke kerk gezien moest worden in het isolement. Niet alleen werden in die tijd christelijke scholen gesticht. Ook allerlei verenigingen, die in die tijd ontstonden moeten in dit licht beschouwd worden. Christelijke jongens-, meisjes- en jongelingenverenigingen werden in die tijd opgericht, evenals vrouwen-, mannen en niet te vergeten sportverenigingen.
Maar dat was niet alleen het geval voor verenigingen op godsdienstige grondslag. Ook in bijvoorbeeld socialistische kring werden eigen jeugdverenigingen, vrouwenbonden en (in grotere plaatsen) sportverenigingen opgericht.

Dat dit tot tegenstellingen en verdeeldheid moest leiden zal duidelijk zijn. Ook leidde die verdeeldheid tot negatieve gevolgen voor de dorpsgemeenschappen. In Katlijk en Mildam waren er momenten dat neringdoenden 'van de andere kant' de deur werd gewezen. Ook de pogingen om leerlingen voor de eigen school te winnen gaven aanleiding tot strijd. Zeker op momenten dat er sprake was van een dalend leerlingenaantal op de scholen, kon die strijd hoog oplopen met als gevolg verbittering en verwijdering tussen de betrokken partijen. Het was dan ook een verstandig besluit dat er werd afgesproken om geen andere leerlingen te gaan werven dan uitsluitend van eigen richting.

De verstandhouding is in later jaren danig verbeterd. Met name in de periode, dat de heren Visser en Bos hoofd van de respectievelijke scholen in Katlijk en Mildam waren, is dit het geval geweest.
Sterker, er werd op een aantal fronten samengewerkt, zoals bij dorpsfeesten, sportdagen, het ophalen van oud papier, enzovoort. De scholen bestaan in goede harmonie naast elkaar, elk met hun eigen identiteit. Nog steeds gaan er kinderen uit beide dorpen naar de christelijke school in Katlijk of de openbare school in Mildam. Vechtpartijen, zoals die in het verleden voorkwamen op de Bisschoplaan tussen de jongens van beide scholen, doen zich niet meer voor. Laat het zo blijven!


Niets uit deze uitgave en publicatie op het internet mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

No part of this book and publication on the internet may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.