De kerk is in Katlijk het oudst bestaande gebouw. Samen met de veel recentere klokkenstoel is het een toonbeeld van rustieke eenvoud, waar de Katlijkers bijzonder trots op zijn. Als men de kerk passeert wenden veel Katlijkers even hun hoofd om een blik te werpen op dit eeuwenoude bouwwerk. Dit geldt trouwens ook voor passanten van elders. Velen nemen een kijkje in de kerk. Het gastenboek, dat in de kerk ligt, getuigt van de waardering voor dit uitzonderlijke gebouw.
De geschiedenis van de kerk
Al in het jaar 1243 wordt in een oorkonde - 'de ecclesia in Bornde', aangegeven dat er in Katlijk een kerkgebouw bestond. In deze oorkonde wordt beschreven dat door de toenmalige Bisschop van Utrecht, Guy van Henegouwen, het kerkgebouw werd overgedragen aan de Commanderie van de Duitse orde, dat een klooster bezat te Nes bij Akkrum.
De tegenwoordige provincie Fryslân was vroeger onderverdeeld in een aantal districten. Eén van die districten was Bornde. Bornde ontleende de naam aan het riviertje de Boorn dat door deze streek stroomde. Aan de Boorn werd het dorpje Oldeboorn gesticht.
In het begin van de veertiende eeuw behoorden onder de moederkerk van Bornde niet minder dan 29 kapellen. Van deze 29 kapellen behoorden er 5 tot het klooster te Nes, namelijk de kapellen te Nesse, Oldekatrip Lioniga, Rutna en Oerda. Tegenwoordig zijn de dorpen bekend onder de namen: Nes, Katlijk, Luinjeberd, Rottum en Oudehorne.
Van deze allereerste kerk in Katlijk is niet met zekerheid te zeggen waar deze gestaan heeft. Overblijfselen in welke vorm dan ook zijn nergens aangetroffen. Er zijn ook geen overblijfselen aangetroffen op de plaats waar de huidige kerk in Katlijk staat.
Drs. H. Halbertsma van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek wijst er overigens op dat Katlijk bestaat uit de streekdorpen Great Ketlik en Lyts Ketlik en dat de huidige kerk gelegen is tussen deze beide woonbuurten. Op een kaart van de grietenij Schoterland in de Atlas van Eekhoff uit 1848 is ongeveer 625 meter ten zuiden van de huidige kerk een uitstulping in de weg te zien. Het zou de bocht kunnen zijn die in de Breedsingel te vinden is. Op deze plaats zou wel eens de allereerste kerk van Katlijk gestaan kunnen hebben. Overblijfselen zijn er echter op deze plaats niet gevonden. Volgens Halbertsma zou het mogelijk zijn dat Great Ketlik is gaan schuiven en dat Lyts Ketlik te klein was om zelf een kerk te kunnen bouwen. Daarom heeft men wellicht van de nood een deugd gemaakt door halverwege tussen de beide dorpen een nieuwe kerk te bouwen. Maar nogmaals; dit is niet met zekerheid vast te stellen.
Het allereerste kerkje, de kapel van Oldekatrip is waarschijnlijk gebouwd geweest van hout, met een rieten dak. Veel kerkgebouwen uit deze tijd zijn op deze wijze gebouwd. Het huidige kerkgebouw is waarschijnlijk omstreeks 1550 gebouwd en heeft nog korte tijd dienst gedaan als Katholiek Kerkgebouw.
Van het middeleeuwse geestelijk leven in Katlijk is niet veel bekend. Dat geldt ook voor de namen van de geestelijken. Wel is met grote zekerheid te zeggen dat er in Katlijk, naast de pastoor ook een vicaris werkzaam was. Het klooster te Nes onderhield deze geestelijken niet. Zij werden betaald door de in het dorp wonende boeren. Kennelijk konden deze boeren hun geestelijken niet onderhouden want van pastoor Thytardus Hiddonus, in het Fries 'Thyde Hiddes', is bekend dat hij in 1525 naast pastoor ook boer was.
De voorlaatste pastoor van Katlijk was in Henrick Smeynck, die van 1552 tot 1580 het katholieke geloof diende.
![]() In de tijd dat de klokkenstoel nog naast de kerk op het kerkhof stond |
De laatste pastoor was Jacob Wigiri. Hij bleef maar zeer korte tijd. Op 31 maart 1580 namen de Staten van Fryslân het besluit, dat in het vervolg de gereformeerde religie de enige officiële godsdienst zou zijn en dat alle kerkgebouwen gebruikt zouden worden voor de protestantse eredienst. Sommige pastoors besloten om predikant te worden, anderen traden af en ontvingen een klein pensioen. De goed katholieke geestelijken namen de vlucht naar Groningen.
Tot deze laatsten behoorde ook pastoor Jacob Wigiri. Hij stierf echter al in 1581 in Groningen.
Na de reformatie was Katlijk te klein om een eigen predikant te kunnen betalen. Katlijk werd gecombineerd met Mildam, Oudeschoot en Rottum.
De kerk in Katlijk wordt tot op de dag van vandaag regelmatig gebruikt voor de kerkdiensten. Ook vervult de kerk een rol bij trouwerijen en rouwdiensten, komen er verenigingen in het kerkje samen en vinden er met een zekere regelmaat concerten plaats. In die zin heeft het kerkgebouw een belangrijke plaats in de samenleving van het dorp.
Het gebouwDe kerk is een toonbeeld van eenvoud. Het is een éénbeukig gebouw met een driezijdige koorsluiting. De hoeken hiervan worden door zware beren gesteund. De gebruikte baksteen is, zoals verwacht mag worden van gebouwen, die gebouwd zijn in de zestiende eeuw, rood gekleurd.
De beide zijmuren zijn verdeeld in zes traveeën, die worden gescheiden door steunberen. De steunbeer tegen de zuidwesthoek is verdwenen, waarschijnlijk toen in de 19e eeuw het muurwerk bij deze hoek is opgeknapt met een kleine steensoort.
De top van de westgevel is eveneens later vernieuwd met kleinere steen en heeft een eenvoudig vlechtwerk langs de schuine kanten en een recht uitstekend gedeelte halverwege de schuine helling. Zoals hierboven al is aangegeven kent het gebouw zes traveeën. Drie daarvan hebben vensters. De andere drie zijn gesloten. Ook zijn er vensters geplaatst in de schuine vlakken van het koor. De vensters eindigen in een grote ronde boog, maar aan de veranderingen in het metselwerk is te zien dat dit niet de oorspronkelijke situatie is geweest. Deze vensters zijn waarschijnlijk in de achtiende eeuw aangebracht en hebben in de negentiende eeuw gietijzeren ramen gekregen.
De kerk van Katlijk
![]() Het snijwerk op de sleutelstukken van het tongewelf is duidelijk te zien |
Opvallend aan de muren is het feit dat een aantal blinde nissen in enkele traveeën geen venster hebben. Dit is het geval in drie traveeën in de noordzijde en één aan de zuidzijde. Aan de noordzijde hebben twee traveeën een gemetselde middenstijl. Deze nissen hebben nog hun oorspronkelijke afsluiting in de vorm van een korfboog.
De kerk heeft nu één ingang, die geplaatst is en de westelijke travee aan de zuidzijde. Oorspronkelijk heeft de kerk drie ingangen gekend, namelijk aan de noord- en zuidzijde en in het midden van de westzijde. De ingangen aan de zuid- en westzijde zijn met een grote steensoort dichtgemetseld, maar nog wel herkenbaar. De ingang aan de noordzijde is oorspronkelijk met een kleine steensoort dichtgemetseld, maar deze steen is bij de restauratie weer grotendeels verwijderd. Het is niet duidelijk wanneer de verschillende ingangen zijn dichtgemaakt. Aan de oostkant van de koorsluiting is een korfbochtige nis aanwezig. Deze nis is tamelijk hoog aangebracht, terwijl er onder deze hoge nis weer een kleine nis is aangebracht. Deze nis heeft waarschijnlijk dienst gedaan om er een dodenlantaarn in te plaatsen. Dit dodenlicht diende waarschijnlijk om de boze geesten te verjagen.
De kerkruimte is overdekt met een tongewelf met daaronder zware houten balken. Deze balken hebben snijwerk op de sleutelstukken met een laatgotisch motief.
In de zuidoostmuur van het koor bevindt zich een rechthoekige nis, die waarschijnlijk een liturgische functie gehad zal hebben tijdens het gebruik van de katholieke eredienst. Deze nissen werden gebruikt voor het opbergen van liturgisch vaatwerk, zoals de kelk en het wierookvat. Aan de zijkanten van de preekstoel bevinden zich twee korfbochtige nissen. Deze zijn waarschijnlijk uitsluitend als ornament bedoeld en ook om steen uit te sparen.
De kerk is in de jaren 1977 en 1978 gerestaureerd door de Stichting Alde Fryske Tsjerken. De kosten van de restauratie bedroegen f 536.226,-. In euro's uitgedrukt zou dat 243.739,- euro zijn. Op 23 december 1978 werd de kerk op feestelijke wijze weer in gebruik genomen. De toenmalige burgemeester van Heerenveen, de heer H. Hellinga sprak daarbij de feestrede uit.
De restauratie had een conserverend karakter. Men wilde bij de restauratie het oude karakter van de kerk zoveel mogelijk behouden. Dit betekende dat aan de buitenzijde van het gebouw, daar waar dat nodig was, het metselwerk werd hersteld. Aan het totaalbeeld van de kerk werd weinig veranderd. Dit betekent dat de oude ingangen niet heropend werden en dat de gietijzeren ramen gehandhaafd bleven.
De enige verandering aan de buitenkant van het gebouw is de afbraak van het toilet en het baarhuisje die tegen het koor waren geplaatst.
De wijze waarop de restauratie heeft plaatsgevonden heeft er voor gezorgd dat de kerk zijn oude, verweerde aanzien heeft behouden. De kerk is nu een prachtig voorbeeld van eenvoudige schoonheid in een rustieke, landelijke omgeving.
De inrichting
![]() De preekstoel uit de zeventiende eeuw Op de voorgrond de uit Mildam afkomstige doopvontstander |
In de kerk bevindt zich een preekstoel uit de zeventiende eeuws. Deze preekstoel is, zoals in meer kerken in Friesland het geval is, gesneden met gecanneleerde Ionische zuilen op de hoeken en met een boogvormige omlijsting rond de panelen.
Voor de restauratie stond de preekstoel tegen de oostzijde van de koormuur. Tijdens de restauratie werd de preekstoel verplaatst naar de zuidzijde. Hierdoor kreeg de preekstoel een minder overheersende plaats in het kerkgebouw en kwam het koor vrij, waardoor het gebouw zich gemakkelijker laat gebruiken voor andere activiteiten, zoals de viering van het avondmaal, het houden van concerten en andere uitvoeringen.
De preekstoel is van omstreeks 1650 en gemaakt van eikenhout. Bij de restauratie werden op de preekstoel restanten gevonden van een beschildering in oudroze. Het architectenbureau Dubbeling - Partners uit Groningen, dat de restauratie begeleidde, wilde deze kleur opnieuw op de preekstoel aanbrengen. Deze kleur paste namelijk heel goed bij de overige kleuren die in de kerk werden aangebracht. De toenmalige koster, de heer R. Meibos, was hier nogal op tegen en schreef een brief aan het stichtingsbestuur. Uiteraard werd er vervolgens tijdens een vergadering breedvoerig over het schilderen van de preekstoel gesproken. Op 8 november 1978 vond deze bespreking plaats. Bij deze bespreking waren de architect, de voorzitter van de stichting Alde Fryske Tsjerken, het bestuur van de hervormde vrouwenvereniging en verschillende vertegenwoordigers van het dorp en de gemeente aanwezig. Het bestuur van de stichting Alde Fryske Tsjerken was het met de architect eens. Toch werd uiteindelijk besloten de preekstoel niet opnieuw te schilderen, gezien de grote oppositie van de inwoners van Katlijk.
Voorafgaande aan de restauratie kreeg de kerk in 1958 andere banken. De oude banken zaten slecht en verkeerden voor een deel in een slechte toestand. De oude banken, uit de zeventiende eeuw, werden evenals het doophek opgeruimd. Er kwamen nieuwe banken die afkomstig waren uit de Bethlehemkerk in Amsterdam en hadden zittingen die omhoog geklapt konden worden. Er kwamen twee rijen van 12 banken die gericht waren op de preekstoel aan het einde van de ruimte.
Het was de bedoeling dat de inrichting na de restauratie zou blijven zoals die was. Men was echter van mening dat de in
![]() Psalmbord uit de achtiende eeuw |
1958 geplaatste banken een veelzijdig gebruik vrijwel onmogelijk zou maken. De architect maakte vervolgens een nieuw plan. Dat plan omvatte het verwijderen van de banken en het plaatsen van acht rijen van elk acht stoelen, terwijl de beide overhuifde kerkbanken achter in de kerk werden gehandhaafd. Doordat de banken werden verwijderd kon ook de lambrisering weggehaald worden, waardoor de oorspronkelijke nissen in de muur weer in het zicht kwamen.
De vloer in de kerk werd belegd met plavuizen. Vlak voor de kansel kreeg een grafsteen een plaats. Deze grafsteen, met een nauwelijks leesbaar laatgotisch opschrift lag tot op dat moment in twee delen aan de buitenzijde van de kerk.
Naast de zeventiende eeuwse preekstoel bezit de kerk een gesmeed ijzeren doopvontstander en een gesmeed ijzeren doophek. Deze doopvontstander is afkomstig van het doophek in de kerk van Mildam en heeft een nieuwe poot in oude vorm gekregen. Aan de koormuur hangt een psalmbord uit de achtiende eeuw. Het aannemersbedrijf Bouw-75 uit Workum, dat de restauratie uitvoerde, schonk een eenvoudig en strak uitgevoerde avondmaalstafel. De in de kerk geplaatste knopstoelen werden betaald door de Hervormde Vrouwenvereniging 'Draagt Elkanders Lasten'.
Onder de galerij was voor de restauratie een lege ruimte met daarin enkele kasten. Om deze ruimte beter te benutten en om wat meer accommodatie te krijgen werd er een tussenwand geplaatst van de westmuur naar het afsluitende schot achter in de kerk. In de ontstane
![]() Avondmaalservies |
ruimte kwam het toegangsportaal en een toilet. Bovendien kon er een kleine vergaderruimte gerealiseerd worden, compleet met een keuken en kasten.
Van oudsher bevond zich in de kerk geen orgel. Dit ervoer men toch wel als een gemis. Door middel van een geldactie onder de bevolking kon er in 1982 op de galerij een klein maar fraai orgel geplaatst worden. Het orgel werd gebouwd door de Groninger orgelbouwer Mense de Ruiter. Ruim f 50.000,- ongeveer 22.750,- euro, was er nodig om dit orgel te kunnen laten bouwen.
De kerk en de adel
![]() De adelijke banken in de Katlijker kerk ![]() |
Het is een bekend gegeven dat de adel een belangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van Katlijk en omgeving. Uit stukken blijkt dat de adel van Oranjewoud bezit had in de kerk van Katlijk. Er bestaat een akte van koopovereenkomst van 30 december 1856 tussen de kerkvoogdij van Oudeschoot c.a., waarbij ook de kerk van Katlijk behoorde, en mr. O.R. van Andringa de Kempenaer en mr. P. Heringa-Cats. Zij waren de kopers van het gestoelte van de kerk in Katlijk achter de vrouwenzitplaatsen, tegen de kostprijs van 140 gulden.
Ditzelfde geldt voor H.W. de Blocq van Scheltinga, eigenaar van land en Pauwenburg te Oranjewoud. Hij kocht een bank in de kerk achter de mannenzitplaatsen voor een prijs van 120 gulden. Ook deze akte van koopovereenkomst is gedateerd op 30 december 1856.
P. Heringa-Cats is de kleinzoon van Pieter Cats en Rinske Heringa. Zij waren de eigenaren van Oranjestins. De Block van Scheltinga was eigenaar van het landgoed Oranjewoud. In welke mate deze heren gebruik maakten van de door hun gekochte zitplaatsen is niet bekend.
We besluiten de beschrijving van de kerk met een gedicht van Goaitsen Burgy:
It Tsjerkje fen Ald Ketlyk
Yn it lytse doarp Ald-Ketlyk,
Tichte by 't Oranjew’ld,
Binne folle dingen oerbleaun
Ut 't ferline, ieuwen âld.
Tink mar oan de Bisskopsleane,
Hwerom hjit det weike sa?
Det is ek de moeite wirdich,
DÍroer scil 'k it letter ha.
Yn Ald-Ketlyk stiet in tsjerke,
Troch syn ienfâld krekt sa moai -
Ien mei 't jinge hwet d'r libbet:
Minsken, lân en beammetoai.
Ald en griis en dimmen steatlijk,
Troch it nije hwet bidoarn
Mar yet altyd hwaet bisšnders, -
Ketlyk, seachste 'r det wol oan?
Simtiids stapt in iensum reis'ger
Op dit sté ris elkes ou,
Sjocht mei earbied nei jimm' tsjerkje
Ald en skier, forwaer'en grou.
't Alde tsjerkje ropt yn tinken
Folle moais út lang forlyn
Alde tiid fen trou en wierens
Tsjinoer nou, de tiid fen skyn.
Krèft sprekt 't syn drege foarmen
Fen syn mûrwurk, grou en stoer,
Sjucht ieuwen fan 't forline,
Hôf en sark en geaën oer.
Lit soarchfâldisch ús biwarje
't Bytsje hwat ús yette rêst;
Hwet de foarfaer oan ús neiliet,
Ha it leaf en hâld it fêst.
Doarmj' yn tinken yn 't forline,
't Jowt in lok sa moai en swiet,
Det it klettergoud fan 't hjoeddeisk
Faken fier to boppen giet.
Drege, dim'ne âlde tsjerke,
Bliuw noch jierren steech en stoer,
Skyn en wyn stout ringen hinne,
Trou en wierens bliuwe oer.
Goaitsen Burgy werd geboren op 30 mei 1886 in Terwispel geboren en stierf in Hilversum op 29 augustus 1944. Bovenstaand gedicht is opgenomen in de spelling zo die gold in de tijd dat Burgy dit gedicht schreef.
Het gedicht had overigens ook in de huidige tijd geschreven kunnen zijn. Beleven velen het kerkje en de tijd niet net zo als Burgy dat deed? Goaitsen Burgy was ook de auteur van het boek 'Herman de Streuper'. Het verhaal rond Herman de Streuper speelt zich af in de omgeving van de Bisschoplaan. Het boek is omgewerkt tot een openluchtspel met als titel 'Dagen fan striid'.
De klokkenstoel
![]() De klokkenstoel zoals die in 1979 gerestaureerd werd |
De kerk in Katlijk heeft geen toren. Wel staat er een bijzonder fraaie klokkenstoel. Katlijk was en is niet het enige dorp in Friesland dat een klokkenstoel rijk is. Een klokkenstoel werd gebouwd in plaats van een kerktoren. Men was bang dat een kerktoren te zwaar zou zijn voor de aanwezige zachte veengrond en weg zou zakken.
Vermoedelijk heeft de kerk wel een zogenaamde klokkengalg gehad. Deze moet aan de voorgevel van de kerk hebben gezeten. Een dergelijke klokkengalg bestond uit een dakje waaronder de klok was bevestigd. De muur was met de klokkengalg te zwaar belast en ging scheuren vertonen. Dit was zeker het geval wanneer de klok geluid werd.
Als vervanger van de klokkengalg werd er een klokkenstoel gebouwd. Tot omstreeks 1930 stond de klokkenstoel in Katlijk aan de noordkant halverwege de kerk op het kerkhof.
In 1979 werd de klokkenstoel gerestaureerd, warvoor geld beschikbaar werd gesteld door de Ruilverkaveling 'Midden Tjonger'. De klokkenstoel is eigendom van de gemeente Heerenveen.
Tot 1943 hingen in de klokkenstoel twee klokken die in 1752 door Ciprianus Crans Jansz. te Amsterdam werden gegoten.
Helaas vielen zij in de oorlog ten prooi aan de Duitsers, die klokken, zoals in de klokkenstoel in Katlijk, omsmolten tot oorlogstuig.
Overigens hebben de Katlijkers nog gepoogd de klokken te redden. Men kwam niet verder dan dat de grootste klok in de nabijgelegen 'dobbe' werd gegooid. De Duitsers hebben deze klok daar echter uitgehaald. De beide klokken zijn vervolgens afgevoerd naar Meppel, waar diverse klokken uit Noord-Nederland werden verzameld om vervolgens afgevoerd te worden naar Duitsland om versmolten te worden. Er zijn Katlijkers die de Katlijker klokkenin het Meppeler depot hebben waargenomen. Even leefde de gedachte om de klokken daar weer vandaan te halen. Maar de risico's waren te groot om uitvoering aan deze gedachte te geven.
De klepel van de grote klok is niet weer te voorschijn gekomen. Waarschijnlijk is deze in de dobbe weggezakt. Al hoewel men wel pogingen heeft ondernomen om de klepel terug te vinden is dit niet gelukt. De klepel zal dus wel in de zachte Friese veengrond zijn opgenomen.
![]() De dobbe naast de kerk waarin nog steeds de klepel van de afgevoerde klok moet liggen |
De beide vrij kleine klokken hadden een opschrift. Dit opschrift luidde:
Me fecit Ciprianus Crannsz. Jansz.
Amstellodami. Anno 1752
De klokken speelden in het Katlijker dorpsleven een belangrijke rol, bijvoorbeeld als er zich een sterfgeval voordeed. Aan de wijze waarop de klokken geluid werden konden de dorpsgenoten nagaan of er een man dan wel een vrouw overleden was. Was er een man overleden dan werd begonnen met het luiden van de zware klok gevolgd door de kleine klok. Was de overledene een vrouw dan werd begonnen met het luiden van de kleine klok gevolgd door de grote klok.
In 1952 werden er twee nieuwe klokken in de klokkenstoel aangebracht.
De beide klokken hebben een inscriptie.
De ene kolk heeft als inschrift:
Ik ha hjir mar in klokkestoel, gjin toer
Dochs galmje ik de fjilden oer
Gjin libbenskipke leit goed fêst
As 't anker net yn Kristus rêst.
Op de tweede klok staat:
1944
De dútskers binne kommen
Hja ha d'âld klok hjir nommen
1952
Nou joech men my út mienskipssin
'k Lied bliid myn lûd de himel yn
De bekende predikant dominee Willem Wilman, ook wel Sint Wilman genoemd, schreef over de Katlijker Klokkenstoel een bijzonder aardig gedicht. Dominee Wilman was van december 1946 tot juni 1968 predikant in Oudeschoot.
Nije bewenners yn Ketliks klokkehûs
Swijend mimere, fan syn klokken berôve,
jierren lang neist d'âld tsjerke as in drôve
ûnder de ikebeammen Ketliks klokkestoel,
sa geef en sterk, mar leech, in went sûnder doel.
Gjin deaden koe hy mear beliede
as ierde kearde wer ta ierde,
Gjin libbenen rôp mear ta 't libbensbrea,
Oan sûnders bean troch Kristus' dea.
No rûzje yn dy went wer nije klokken!
It lykje troch de wyn opbolde rokken.
Wolkom, jim tsjûgen fan frede en blide tiid,
nei jierren fan kriich en bange striid.
Lyk man en frou side oan side hearre,
Sa wenje yn 't grien klokhûs de greate en lytse klok wer tegearre,
Syn swiere mannelûd bromt oer bosk en greiden hinne,
mar ít skelle frouljuslûd heart men it fierst noch fandinne.
Wurdt in man te hôf brocht, dan sil de greate it kleiliet begjinne,
Fuort dêrnei klaget dêr de lytse syn smert troch hinne,
Giet in frou de foar alle flesk stelde wei,
Dan let earst de lytse en folget de greate him nei.
Wol, folk fan Ketlyk, wer jim deaden beliede
as jimme oan 'd ierde betrouwem wat neat wie as ierde,
Mar hear foar alles, folk, libjend yn 't skaad fan 'e dea,
Nei de klok, dy 't sneins ropt foar 't libbensbrea.
Het Sint Thomasluiden
![]() Het SintThomass luiden rond 1940 - Hendrik Mienstra luidt hier in zijn eentje de beide klokken |
Van heel andere orde is het Sint Thomasluiden dat jaarlijks in de periode van 21 december tot 1 januari plaatsvindt. Dit Sint Thomasluiden heeft, hoewel de naam dit wel suggereert, helemaal geen religieuze achtergrond. In oorsprong heeft dit te maken met het verjagen van de boze geesten in de tijd dat de dagen lang donker en maar kort licht zijn.
Plaatselijk Belang Katlijk doet er alles aan om dit eeuwenoude volksgebruik in stand te houden. In één van de laatste dagen van het jaar vinden er demonstraties klokkenluiden plaats. Vele honderden mensen komen dan een kijkje nemen. De ervaren klokkenluiders laten dan zien en horen hoe de klokken geluid moeten worden. In de kerk zijn stands ingericht van Katlijkers, die producten van huisvlijt tentoonstellen en verkopen. Veel oud-Katlijkers zoeken op die dag hun oude woonplaats op om dit feest als een rëunie te beleven.
Er is een groep klokluiders, die de traditie mee in stand houdt. De vereniging voor Plaatselijk Belang Katlijk organiseert regelmatig een cursus klokkenluiden. Onder leiding van enkele door de wol geverfde klokkenluiders, worden weer jonge klokkenluiders opgeleid. Overigens mogen in de periode van het Sint Thomasluiden de klokken, in verband met milieumaatregelen niet 's nachts geluid worden, hoewel er wel eens kwajongens zijn en misschien ook wel meisjes, die het niet kunnen laten om ook in de late uren eens aan het touw te trekken.
In het verleden was dit wel anders. Dan werden 24 uren per etmaal de klokken geluid. Om de boze geesten zo goed mogelijk te verjagen mochten de klokken absoluut niet stil vallen. Het was dan vaak een vrolijke boel op het kerkhof. Tientallen mensen, vooral jongeren, bevolkten dan de dodenakker. Verwonderlijk was dat ook niet. Veel afleiding had de jeugd toen nog niet. Sporten was niet aan de orde en andere middelen tot vermaak, zoals televisie en discobezoek, bestonden nog niet. Omdat het in de nachten rondom de kerstdagen en de jaarwisseling nogal koud kon zijn werden er, om de warmte te houden, alcoholische versnaperingen gebruikt. Dit leidde wel eens tot overmatig drankgebruik, met alle gevolgen van dien. Het was dan ook geen wonder dat er Katlijkers waren, die zich stoorden aan de taferelen, die zich rond het Sint Thomasluiden op het kerkhof afspeelden. Men vond, terecht, dat die niet pasten bij een kerkhof. Toen de klokkenstoel in de dertiger jaren vernieuwd moest worden werd deze dan ook naast het kerkhof geplaatst aan de noordkant van de kerk.
Vóór en na de periode van 21 december tot en met 31 december is het niet toegestaan om zonder reden de klok te luiden.
Het verhaal gaat dat de marechaussee op het misbruik van het klokluiden toekeek. Dat kon de jeugd van Katlijk niet weerhouden toch te gaan luiden. Terwijl anderen de klokken luiden, stond er één op de uitkijk. Als dan de marechaussees op hun paarden kwamen aanrijden werden de klokluiders gewaarschuwd en zocht men een goed heenkomen.
Het is ook een keer voorgekomen dat de marechaussees de Katlijkers op heterdaad wilden betrappen. Om dit te kunnen doen verstopten zij zich in de kerk. Helaas voor de marechaussees hadden de Katlijkers jongens dit in de gaten gekregen en deden de kerk aan de buitenkant op slot, waarna met hartelust de klokken werden geluid. Hoe het vervolgens afliep vertelt de historie niet...
Voor de Tweede Wereldoorlog was men bij de gemeente Heerenveen van mening dat het maar uit moest zijn met het Sint Thomasluiden en om het luiden van de klokken te voorkomen werden de klepels uit de klokken gehaald. De Katlijkers lieten het er echter niet bij zitten en hingen 'flaaiels', dorsvlegels, in de klokken, zodat er toch geluid kon worden. De gemeente Heerenveen heeft het er toen maar bij laten zitten.
Tegenwoordig wordt er op een andere wijze tegen het instandhouden van de oude traditie aangekeken. De gemeente Heerenveen ondersteunt het Sint Thomasluiden door het beschikbaar stellen van een jaarlijkse subsidie.
In later jaren dreigde het Sint Thomasluiden nog een keer in gevaar te komen. In 1999 stalen Sexbierumers, bij wijze van oudejaarsgrap, de klepels uit de beide klokken. Ook toen lieten de Katlijkers het er niet bij zitten. Er werd een klepel geleend uit de klokkenstoel uit het naburige Nijeholtwolde. En Frans Piek, van het gelijknamige landbouwmechanisatiebedrijf, smeedde een tweede klepel. Overigens brachten de Sexbierumers de 'gestolenî klepels' in de eerste dagen van 2000 netjes weer terug.
Niets uit deze uitgave en publicatie op het internet mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
No part of this book and publication on the internet may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.