B(et) Weter heeft begrepen dat Katlijkers bang zijn. Ze zijn bang omdat het in Katlijk zo donker is. En dit allemaal in verband met de proef met de nieuwe verlichting in het buitengebied van Katlijk. De gewone lantaarns zijn gedoofd en in de plaats daarvan zijn lampen geplaatst met minuscule lampjes die een zwak schijnsel geven.
En nu zijn de Katlijkers bang. Ze durven `s avonds de straat niet meer op, want het zou te gevaarlijk zijn. Maar vraagt B(et) Weter zich af: bang waarvoor? Zijn ze bang om in het donker hun buren tegen te komen? Of zijn ze bang om vreemdelingen tegen te komen of mensen met verkeerde bedoelingen? Zijn ze bang dat zijzelf of hun kinderen de weg naar huis niet meer kunnen vinden of in het donker ergens tegen aan fietsen? Als dit laatste het geval is snapt B(et) Weter trouwens niet waarom zo veel van die jeugd zonder licht op de fiets in het donker rijdt. Of zijn de Katlijkers bang voor de boze geesten die in de donkere dagen van december rondwaren?
Nu schijnt het, wat een woordspeling, dat veel Katlijkers in de buitengebieden nieuwe buitenverlichting hebben aangeschaft. Ook blijken zaklantaarns in de verre omstreken van Katlijk uitverkocht te zijn! Of dit allemaal helpt? Katlijkers zouden beter moeten weten. De klokken moeten geluid worden! Met het luiden van de klokken worden de boze geesten verdreven en komt het licht terug. Dat doen de Katlijkers al honderden jaren en altijd met succes. Daarom de volgende suggestie van B(et) Weter. Bij elk Katlijker woonhuis moet een luidklok komen. Dat hoeven geen grote klokken te zijn. Het kan in de vorm van scheepsbellen. En al die bellen worden tegelijkertijd met de klokken in de klokkenstoel elke avond van zes uur tot kwart over zes geluid. U zult zien; het werkt!